Besluit benoemingsprocedure SER

Geraadpleegd op 28-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-05-2022 en zichtdatum 13-05-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Besluit van 4 juni 2021, houdende regels betreffende de benoemingsprocedure voor leden van de Sociaal-Economische Raad en de onverenigbaarheid van functies (Besluit benoemingsprocedure SER)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 maart 2021, nr. 2021-0000042060;

Gelet op de artikelen 4, zesde lid, artikel 6, eerste lid, en 7 van de Wet op de Sociaal-Economische Raad;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 april 2021, no. W12.21.0068/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 juni 2021, nr. 2021-0000073775,

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

Onze Minister en de betrokken organisatie of organisaties stellen de persoon, ten aanzien van wie het voornemen bestaat te worden benoemd tot lid of plaatsvervangend lid van de Raad, van dat voornemen in kennis.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister en de betrokken organisatie of organisaties stellen de voorzitter van de Raad van een benoeming in kennis.

  • 2 De voorzitter van de Raad vergewist zich ervan dat de benoemde persoon heeft ingestemd met de benoeming en voldoet aan de eisen die zijn gesteld bij of krachtens de wet.

  • 3 De voorzitter van de Raad doet van een benoeming door een organisatie of organisaties mededeling in de Staatscourant, onder vermelding van de betrokken organisatie of organisaties.

Artikel 4

  • 1 Van het ontslag of het overlijden van een bij koninklijk besluit benoemd lid of plaatsvervangend lid, stelt de voorzitter van de Raad Onze Minister schriftelijk in kennis, binnen een week nadat hij daarvan kennis heeft genomen.

  • 2 Van het ontslag of het overlijden van een lid of een plaatsvervangend lid, benoemd door een organisatie of organisaties, stelt de voorzitter van de Raad de betrokken organisatie of organisaties schriftelijk in kennis, binnen een week nadat hij daarvan kennis heeft genomen.

  • 3 Als het ontslag of het overlijden de voorzitter van de Raad betreft, wordt de inkennisstelling, bedoeld in het eerste lid, gedaan door de eerste plaatsvervangende voorzitter van de Raad.

Artikel 5

  • 1 Het lidmaatschap en het plaatsvervangend lidmaatschap van de Raad zijn onverenigbaar met de functie van:

    • a. algemeen secretaris, secretaris, of ander lid van het personeel van de Raad;

    • b. Minister of Staatssecretaris;

    • c. vice-president van de Raad van State, of lid of staatsraad die deel uitmaakt van de Afdeling advisering van de Raad van State, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State;

    • d. senior raadsheer, raadsheer, raadsheer-plaatsvervanger, senior-gerechtsauditeur, gerechtsauditeur of buitengriffier bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 2 Het lid of plaatsvervangend lid van de Raad dat een aanvang maakt met de vervulling van een functie, genoemd in het eerste lid, houdt daardoor van rechtswege op lid respectievelijk plaatsvervangend lid van de Raad te zijn.

Artikel 6

  • 1 Het lid of plaatsvervangend lid van de Raad dat na zijn benoeming een aanvang maakt met de vervulling van een functie, genoemd in artikel 5, eerste lid, of ophoudt te voldoen aan de eisen die zijn gesteld bij of krachtens de wet, stelt hiervan de voorzitter van de Raad onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 2 Als de inkennisstelling een bij koninklijk besluit benoemd lid of plaatsvervangend lid betreft, dan bericht de voorzitter van de Raad Onze Minister schriftelijk binnen een week na de inkennisstelling.

  • 3 Als de inkennisstelling een lid of plaatsvervangend lid, benoemd door een organisatie of organisaties betreft, dan bericht de voorzitter van de Raad de betrokken organisatie of organisaties schriftelijk binnen een week na de inkennisstelling.

  • 4 Als de inkennisstelling de voorzitter van de Raad betreft, wordt voor de toepassing van het eerste en tweede lid in de plaats van «voorzitter van de Raad» gelezen «de eerste plaatsvervangende voorzitter van de Raad».

Artikel 7

  • 1 De voorzitter van de Raad stelt Onze Minister in kennis, als een of meer organisaties:

    • a. bij aanvang van een nieuwe zittingsperiode van de Raad nog niet zijn overgegaan tot benoeming, overeenkomende met het aantal door haar te benoemen leden, en niet zijn overgegaan tot inkennisstelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid;

    • b. niet binnen vier weken na een inkennisstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid, of artikel 6, derde lid, de voorzitter van de Raad hebben bericht over een nieuwe benoeming van een lid of plaatsvervangend lid als bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister het benoemingsrecht van de betrokken organisatie of organisaties schorsen. Behoudens eerdere opheffing vervalt de schorsing als niet binnen zes maanden nadat de schorsing is medegedeeld een koninklijk besluit als bedoeld in het derde lid is genomen.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, kan de aanwijzing van de betrokken organisatie of organisaties worden ingetrokken en een nieuwe aanwijzing worden gedaan.

Artikel 8

  • 1 Ten minste zes maanden voor het begin van iedere zittingsperiode van de Raad, wint Onze Minister het advies in van de Raad over de vraag of er grond bestaat wijziging aan te brengen in de krachtens artikel 4, tweede lid, van de wet gedane aanwijzing van organisaties, dan wel in het krachtens artikel 4, vijfde lid, van de wet bepaalde aantal leden dat elke bij koninklijk besluit aangewezen organisatie kan benoemen.

  • 2 Van het inwinnen van het in het eerste lid bedoelde advies wordt mededeling gedaan in de Staatscourant door de voorzitter van de Raad, voor zover het uit te brengen advies betrekking heeft op de organisaties die gerechtigd zijn tot het benoemen van leden van de Raad.

Artikel 9

Ingeval van ontstentenis van de voorzitter, of als bij de aanvang van een zittingsperiode van de Raad de voorzitter niet is benoemd of de benoeming nog niet is goedgekeurd, treedt zolang als voorzitter op in de volgende volgorde:

  • a. degene die bij het einde van de vorige zittingsperiode voorzitter was;

  • b. degene die op dat tijdstip eerste plaatsvervangend voorzitter was;

  • c. degene die op dat tijdstip tweede plaatsvervangend voorzitter was; of

  • d. een der kroonleden, met dien verstande dat steeds het oudste kroonlid wordt aangewezen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 juni 2021

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. Koolmees

Uitgegeven de achtste juni 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

Naar boven