Regeling verstrekking specifieke uitkering aan gemeenten voor de derde ronde proeftuinen van het programma aardgasvrije wijken

[Regeling vervalt per 01-01-2032.]
Geraadpleegd op 31-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 14-05-2024.
Geldend van 14-09-2022 t/m heden

Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 8 maart 2022, nr. 2021-0000677231 houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten voor de derde ronde proeftuinen van het programma aardgasvrije wijken

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet juncto artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aanvraag: de door de gemeente ingediende aanvraag met bijlagen voor een Rijksbijdrage voor de derde ronde proeftuinen van het Programma Aardgasvrije Wijken, gebruikmakend van het aanvraagformulier dat door de minister ter beschikking is gesteld;

  • aardgasvrij maken: het aardgasvrij maken van gebouwen door aansluiting op een duurzame warmtebron met goede woningisolatie;

  • college: college van burgermeester en wethouders;

  • minister: Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

  • Plan van Aanpak Monitoringssystematiek PAW: het Plan van Aanpak waarin is beschreven hoe het Programma Aardgasvrije Wijken jaarlijks wordt gemonitord en geëvalueerd, gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/06/01/plan-van-aanpak-georganiseerd-leren-plan-van-aanpak-monitoring-en-evaluatie-programma-aardgasvrije-wijken;

  • stapsgewijze aanpak: een gefaseerde aanpak waarbij de gebouwen als tussenstap naar aardgasvrij gereed worden gemaakt voor aansluiting op een duurzame warmtebron door het gebouw beter te isoleren.

Artikel 2. Doel van de specifieke uitkering

De minister verstrekt een specifieke uitkering aan de gemeenten, genoemd in artikel 3, tweede lid, ten behoeve van het toepassen van een wijkgerichte aanpak die gericht is op het aardgasvrij maken van gebouwen, of op het met behulp van een stapsgewijze aanpak gereed maken van gebouwen voor aansluiting op een duurzame warmtebron, met als doel om te leren hoe de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald.

Artikel 3. Activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt

  • 1 De minister verstrekt een specifieke uitkering aan de gemeenten, genoemd in het tweede lid, voor de activiteiten die geformuleerd zijn in de aanvraag van die gemeente en bijdragen aan de realisatie van de doelstelling, bedoeld in artikel 2.

  • 2 De specifieke uitkering bedraagt voor de gemeente:

    • a. Almelo: € 4.283.596;

    • b. Barneveld: € 1.928.500;

    • c. Coevorden: € 3.934.522;

    • d. De Bilt: € 3.735.694;

    • e. Eindhoven: € 5.840.867;

    • f. Enkhuizen: € 4.185.740;

    • g. Haarlem: € 4.000.000;

    • h. Leeuwarden: € 3.250.052;

    • i. Leidschendam-Voorburg: € 4.000.000;

    • j. Leusden: € 3.874.563;

    • k. Noardeast-Fryslân: € 4.430.160;

    • l. Peel en Maas: € 4.000.000;

    • m. Schiermonnikoog: € 2.297.183;

    • n. Súdwest-Fryslân: € 3.970.860;

    • o. Vlissingen: € 3.900.250; en

    • p. Westerkwartier: € 4.612.000.

  • 3 De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor het bekostigen van de BTW die verschuldigd is over de kosten ten gevolge van de activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor zover het bedrag van de BTW in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

Artikel 4. Wijze van betaling

Bij de toekenning van de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 2, wordt een voorschot van 100% verleend. De betaling van dit voorschot vindt uiterlijk plaats op 31 december 2022.

Artikel 5. Verplichtingen

  • 1 De gemeente die een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 3 ontvangt is verplicht om:

    • a. de specifieke uitkering volledig te besteden uiterlijk op 31 december 2030 aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt;

    • b. bij te dragen aan activiteiten van het Kennis- en Leerprogramma van het Programma Aardgasvrije Wijken en de eventuele opvolgers daarvan; en

    • c. onverwijld een schriftelijke melding te doen bij de minister indien aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de verplichtingen in dit artikel zal worden voldaan of zich andere omstandigheden zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van de specifieke uitkering.

  • 2 Indien de uitvoering van de activiteiten voor de datum, genoemd in het eerste lid, onder a, niet mogelijk is en dit niet aan de ontvanger is te wijten, kan de minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de ontvanger telkens met ten hoogste een jaar verlengen. Het verzoek tot verlenging wordt uiterlijk ingediend op 1 november van het kalenderjaar waarin de specifieke uitkering volledig dient te worden besteed.

  • 3 De minister kan op een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van het college besluiten om andere activiteiten toe te staan dan de activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, indien dat in het belang is van het doel van de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 2.

Artikel 6. Informatievoorziening na uitkering

Het college informeert de minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt en verleent op verzoek van de minister medewerking aan monitoring en evaluatie, zoals beschreven in het Plan van Aanpak Monitoringssystematiek PAW.

Artikel 7. Verantwoording, terugvordering en vaststelling

  • 2 Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 2, niet, niet volledig of onrechtmatig is besteed, dat niet is voldaan aan de verplichtingen gesteld op grond van artikel 5, eerste lid, of niet is voldaan aan de verantwoordingsplicht, bedoeld in het eerste lid, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, mededeling van de terugvordering aan het college.

  • 3 De minister stelt de specifieke uitkering vast nadat het college, op de in het eerste lid bedoelde wijze, de eindverantwoording aan de minister heeft verstrekt.

  • 4 Indien de uiterlijke datum voor het afronden van de activiteiten, bedoeld in artikel 5, eerste of tweede lid, is verstreken en het college geen eindverantwoording heeft verstrekt, stelt de minister de specifieke uitkering vast aan de hand van de eerstvolgende verantwoordingsinformatie.

Artikel 8. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2032, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor die datum zijn verstrekt.

Lasten en bevelen dat deze regeling met de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

H.M. de Jonge

Naar boven