Regeling specifieke bepalingen CRD en CRR 2019

Geraadpleegd op 31-05-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2022 en zichtdatum 14-05-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m 30-11-2022

Regeling van De Nederlandsche Bank N.V. van 23 september 2019, houdende regels met betrekking tot de implementatie en invoering van specifieke bepalingen en opties en discreties uit de richtlijn en verordening kapitaalvereisten (Regeling specifieke bepalingen CRD en CRR 2019)

De Nederlandsche Bank N.V.,

Na overleg met de representatieve organisaties en consultatie;

Gelet op de Wet op het financieel toezicht, in het bijzonder artikel 3:62a;

Gelet op het Besluit prudentiële regels Wft, in het bijzonder de artikelen 105, 105a en 105e;

Gelet op artikel 2 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten;

Gelet op Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG; in het bijzonder de artikelen 128 en 141;

Gelet op Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012, in het bijzonder de artikelen 89 lid 3, 178 lid 1, 282 lid 6, 380, 400 lid 2, 471 lid 1, 473 lid 1, 478 lid 3 en 486 lid 6;

Gelet op Richtsnoer (EU) nr. 2017/697 van de Europese Centrale Bank van 4 april 2017 betreffende de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2017/9);

Besluit:

Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1:1. - Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a) DNB: De Nederlandsche Bank N.V.;

  • b) CRD: de Capital Requirements Directive of richtlijn kapitaalvereisten, oftewel Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG;

  • c) CRR: de Capital Requirements Regulation of verordening kapitaalvereisten, oftewel Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012;

  • d) SSMR: de Single Supervisory Mechanism Regulation, oftewel Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen;

  • e) Wft: de Wet op het financieel toezicht;

  • f) Bpr: Besluit prudentiële regels Wft.

Artikel 1:2. - Toepassingsbereik van deze regeling

  • 2 Voor de toepassing van Hoofdstuk 3 van deze regeling wordt onder instelling verstaan:

    • a) een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft die niet is aangemerkt als belangrijke kredietinstelling overeenkomstig artikel 6 lid 4 van de SSM Verordening; of

    • b) een beleggingsonderneming die beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland.

  • 3 Hoofstuk 3 van deze regeling is van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen met zetel in Nederland en op clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren, tenzij de aard van de bepaling of de systematiek van deze regeling deze overeenkomstige toepassing uitsluit.

Artikel 1:3. - Aanwijzing gemeenschappelijke regelingen met openbaar lichaam

Gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waarvoor een openbaar lichaam is ingesteld worden aangemerkt als regionale en lokale overheden als bedoeld in artikel 115, lid 2 van de CRR.

Hoofdstuk 2. - Macroprudentiële opties en discreties

Artikel 2:1. Systeemrisicobuffer

  • 2 Bij besluit van DNB wordt bepaald of het eerste lid op een bank van toepassing is en wat de hoogte is van de door deze bank aan te houden systeemrisicobuffer, uitgedrukt als percentage van het overeenkomstig artikel 92, lid 3 van de CRR berekende totaal van risicoposten.

  • 3 Een bank voldoet aan de verplichting ingevolge het tweede lid op basis van de geconsolideerde positie, overeenkomstig afdeling 2 van deel één van de CRR. De systeemrisicobuffer wordt aangehouden op het hoogste geconsolideerde niveau in Nederland.

Artikel 2:2. – Minimumvloer risicogewichten leningen gedekt met hypotheken op onroerend goed

  • 1 Een bank met zetel in Nederland, die ingevolge artikel 143 van de CRR toestemming heeft om risicogewogen posten voor blootstellingen met betrekking tot natuurlijke personen, als bedoeld in artikel 147(5)(a)(i) van de CRR, te berekenen aan de hand van de interneratingbenadering, voldoet met betrekking tot het totaal van de blootstellingen op natuurlijke personen gedekt door niet-zakelijk onroerend goed in Nederland ten minste aan de vereiste gemiddelde risicoweging als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

  • 2 De minimaal vereiste gemiddelde risicoweging wordt als volgt berekend:

    Voor elke individuele blootstelling wordt het risicogewicht berekend door een risicogewicht van 12% te hanteren voor het deel van de lening dat niet hoger is dan 55% van de marktwaarde van het onroerend goed dat dient als dekking van de lening, en een risicogewicht van 45% voor het resterende deel van de lening.

    Van de aldus berekende risicogewichten voor de individuele blootstellingen wordt het gemiddelde berekend, gewogen op basis van de omvang van elke individuele blootstelling.

  • 3 Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op leningen voor zover deze geheel of gedeeltelijk gedekt zijn door de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen.

  • 4 Dit artikel vervalt per 1 december 2022.

Hoofdstuk 3. Microprudentiële opties en discreties

Artikel 3:1. - Risicoweging van en verbod op in aanmerking komende deelnemingen buiten de financiële sector

Gelet op artikel 89, lid 3 van de CRR en onverminderd artikel 90 van de CRR passen instellingen ter berekening van de kapitaalvereisten overeenkomstig deel drie van de CRR een risicogewicht van 1250% toe op het hoogste van het hiernavolgende:

  • a) het bedrag van de in artikel 89, lid 1 van de CRR bedoelde in aanmerking komende deelnemingen in ondernemingen dat hoger is dan 15% van het in aanmerking komende kapitaal van de instelling; en

  • b) het totale bedrag van de in artikel 89, lid 2 van de CRR bedoelde in aanmerking komende deelnemingen in ondernemingen dat hoger is dan 60% van het in aanmerking komende kapitaal van de instelling.

Artikel 3:2. - Wanbetaling door debiteuren

Instellingen passen met betrekking tot de in artikel 178, lid 1, onderdeel b) van de CRR genoemde categorieën blootstellingen de ‘meer-dan-90-dagen-achterstallig’-norm toe.

Artikel 3:3. - Drempelwaarde voor de beoordeling van de materialiteit van een achterstallige kredietverplichting

  • 1 In de context van artikel 178, lid 2, onderdeel d) van de CRR beoordelen instellingen de materialiteit van een achterstallige kredietverplichting met gebruik van de volgende drempelwaarde, die twee componenten bevat:

    • a. een grens in termen van de som van alle achterstallige bedragen verschuldigd door de debiteur aan de instelling, de moederonderneming van de instelling of een van haar dochterondernemingen (hierna: de ‘achterstallige kredietverplichting’), gelijk aan:

      • i. voor blootstellingen met betrekking tot particulieren, tot 100 EUR;

      • ii. voor andere blootstellingen dan blootstellingen met betrekking tot particulieren, tot 500 EUR;

    • b. een grens in termen van het bedrag van de achterstallige kredietverplichting in verhouding tot het totaalbedrag van alle blootstellingen binnen de balanstelling voor de instelling, de moederonderneming van de instelling of een van haar dochterondernemingen aan deze debiteur, met uitzondering van blootstellingen in aandelen, gelijk aan 1%.

  • 2 Voor instellingen die de definitie van wanbetaling vervat in artikel 178, lid 1, eerste alinea, onderdelen a) en b) van de CRR toepassen voor blootstellingen met betrekking tot particulieren op het niveau van een individuele kredietlijn, geldt de in lid 1 bedoelde drempelwaarde op het niveau van de individuele kredietlijn die aan de debiteur wordt verleend door de instelling, de moederonderneming van de instelling of een van haar dochterondernemingen.

  • 3 Wanbetaling wordt geacht zich te hebben voorgedaan wanneer beide in lid 1, onderdelen a) en b), uiteengezette grenzen gedurende negentig opeenvolgende dagen worden overschreden.

  • 4 Instellingen passen de drempelwaarde voor de beoordeling van de materialiteit van een achterstallige kredietverplichting ten laatste op 31 december 2020 toe. Zij stellen DNB uiterlijk op 1 maart 2020 in kennis van de exacte datum waarop zij beginnen met de toepassing van een dergelijke drempelwaarde.

Artikel 3:4. - Hedging sets (samenstellen van afdekkingsinstrumenten)

Instellingen gebruiken voor de in artikel 282, lid 6, van de CRR genoemde transacties de in artikel 274 van de CRR genoemde waardering tegen marktwaarde (mark-to-market) methode.

Artikel 3:5. - Vrijstelling van limieten voor grote blootstellingen (grote posten)

  • 1 De volgende blootstellingen worden vrijgesteld van toepassing van de in artikel 395, lid 1 van de CRR genoemde limieten voor grote blootstellingen (grote posten), mits is voldaan aan de in artikel 400, lid 3 van de CRR gestelde voorwaarden:

    • a) de in artikel 400, lid 2, onderdeel a) van de CRR opgesomde blootstellingen, ten belope van 80% van de nominale waarde van de gedekte obligaties;

    • b) de in artikel 400, lid 2, onderdeel b) van de CRR opgesomde blootstellingen, ten belope van 80% van hun blootstellingswaarde;

    • c) de in artikel 400, lid 2, onderdeel c) van de CRR opgesomde blootstellingen die een instelling heeft ten aanzien van de in artikel 400, lid 2 van de CRR genoemde ondernemingen, en voor zover op die ondernemingen hetzelfde toezicht op geconsolideerde basis van toepassing is overeenkomstig de CRR, de richtlijn financiële conglomeraten, dan wel de in een derde land vigerende equivalente normen, en voor zover tevens is voldaan aan de voorwaarden in bijlage I;

    • d) de in artikel 400, lid 2, onderdeel d) van de CRR opgesomde blootstellingen, en voor zover tevens voldaan is aan de voorwaarden in bijlage II;

    • e) de in artikel 400, lid 2, onderdelen e) tot en met h), j) en k) van de CRR opgesomde blootstellingen;

    • f) de in artikel 400, lid 2, onderdeel i) van de CRR opgesomde vrijstellingen, tot het maximaal toegestane bedrag.

  • 2 Instellingen beoordelen of is voldaan aan de in artikel 400, lid 3 van de CRR gestelde voorwaarden, alsook aan de bijlagen I en II, voor zover van toepassing op de specifieke blootstelling. DNB kan te allen tijde deze beoordeling verifiëren en daartoe van instellingen verlangen dat zij de in bijlage I of II bedoelde documentatie indienen.

Artikel 3:6. - Vrijstelling van aftrek van deelnemingen in verzekeringsondernemingen van tier 1- kernkapitaalbestanddelen

  • 1 Gelet op artikel 471, lid 1, van de CRR is het gedurende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 toegestaan dat instellingen geen aftrek van deelnemingen in verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen en verzekeringsholdings van tier 1-kernkapitaalbestanddelen toepassen, mits is voldaan aan de artikel 471, lid 1 van de CRR gestelde voorwaarden.

  • 2 Dit artikel is van toepassing onverminderd het bepaalde in artikel 49, lid 1, van de CRR.

Artikel 3:7. - Invoering van in International Accounting Standard 19 aangebrachte wijzigingen

Gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 kunnen instellingen hun tier 1-kernkapitaal vermeerderen met het in artikel 473, lid 1 van de CRR bedoelde bedrag vermenigvuldigd met gebruik van de navolgende toepasselijke factor:

  • a) 0,6 gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december 2016;

  • b) 0,4 gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december 2017;

  • c) 0,2 gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december 2018.

Artikel 3:8. - Toepasselijke percentages van aftrek van uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en voortvloeien uit tijdelijke verschillen van de tier 1-kernkapitaalbestanddelen

  • 1 Gelet op artikel 478, lid 3, onderdeel b) van de CRR worden voor wat betreft artikel 478, lid 2 de toepasselijke percentages als volgt vastgesteld:

    • a) 80% gedurende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018;

    • b) 100% vanaf 1 januari 2019.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op een instelling waarvoor op de datum van inwerkingtreding van deze regeling een door de Europese Commissie goedgekeurd herstructureringsplan geldt.

  • 3 Indien een binnen het bereik van lid 2 vallende instelling wordt verkregen door een andere instelling of met die instelling fuseert, zulks terwijl het herstructureringsplan nog in uitvoering is, zulks zonder wijzigingen inzake de prudentiële behandeling van uitgestelde belastingvorderingen, is de uitzondering zoals opgenomen lid 2 van toepassing op de verkrijgende instelling, de nieuwe uit de fusie resulterende instelling of op de instelling die de oorspronkelijke instelling incorporeert, op gelijke wijze zoals die van toepassing was op de verkregen, gefuseerde, of geïncorporeerde instelling.

  • 4 Indien de impact van de in lid 1 bedoelde aftrek onvoorzien toeneemt en DNB vaststelt dat die impact materieel is, mogen instellingen de toepassing van lid 1 achterwege laten.

Artikel 3:9. - Limieten van de grandfatheringposten voor bestanddelen die onder tier 1-kernkapitaal-, aanvullend tier 1-, en tier 2-bestanddelen vallen

Gelet op artikel 486, lid 6 van de CRR zijn de toepasselijke percentages:

  • a) 40% gedurende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018;

  • b) 30% gedurende de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019;

  • c) 20% gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020;

  • d) 10% gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021;

  • e) 0% voor de periode vanaf 1 januari 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 23 september 2019

De Nederlandsche Bank N.V.,

F. Elderson,

directeur

Bijlage I. Bij de Regeling specifieke bepalingen CRD en CRR 2019

Voorwaarden voor de beoordeling van een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 2, onderdeel c) van de CRR en artikel 3:5 van deze regeling.

  • 1. Deze bijlage is van toepassing op vrijstellingen van de limiet voor grote blootstellingen krachtens artikel 3:5 van deze regeling. Voor de toepassing van artikel 3:5 van deze regeling worden de in bijlage I bij Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU van de Commissie1 opgevoerde derde landen als equivalent beschouwd.

  • 2. Instellingen nemen de volgende criteria in acht om te beoordelen of een in artikel 400, lid 2, onderdeel c), van de CRR bedoelde blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 3 van de CRR:

    • a) beoordelende of de specifieke aard van de blootstelling de tegenpartij, de relatie tussen de instelling en de tegenpartij of het blootstellingsrisico elimineert of reduceert, zoals bedoeld in artikel 400, lid 3, onderdeel a) van de CRR, gaan instellingen na of:

      • i) aan de in artikel 113, lid 6, onderdelen b), c) en e) van de CRR bedoelde voorwaarden is voldaan, met name of op de tegenpartij dezelfde risicobeoordeling, waarderings- en controleprocedures van toepassing zijn als op de instelling, en of de IT-systemen geïntegreerd zijn, of ten minste, volledig op elkaar afgestemd. Daarnaast gaan zij na of er sprake is van enige bestaande of verwachte materiële praktische of juridische belemmering die de tijdige terugbetaling van de blootstelling door de tegenpartij aan de instelling zou belemmeren, afgezien van een herstel- of een afwikkelingssituatie waarin de in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad2 bedoelde beperkingen toegepast moeten worden;

      • ii) de groepsfinancieringsstructuur de voorgestelde intragroepblootstellingen rechtvaardigt;

      • iii) het proces waarin een besluit wordt genomen om een blootstelling aan de intragroeptegenpartij goed te keuren, en het op die blootstellingen toepasselijke monitoring- en herzieningsproces, op individueel en geconsolideerd niveau, waar toepasselijk, vergelijkbaar zijn met de op kredietverstrekking door derden toepasselijke processen;

      • iv) de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling een doorgaande controle mogelijk maken en verzekeren dat grote blootstellingen aan groepsondernemingen in overeenstemming zijn met haar risicostrategie op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk.

    • b) om vast te stellen of enig resterend concentratierisico op andere net zo effectieve wijze geadresseerd kan worden zoals de regelingen, processen en mechanismen van artikel 81 van de CRD IV, zoals bepaald in artikel 400, lid 3, onderdeel b) van de CRR, moeten instellingen nagaan of:

      • i) de instelling robuuste processen, procedures en controles heeft, op individueel niveau en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, om te verzekeren dat het gebruik van de vrijstelling niet zou resulteren in een concentratierisico dat haar risicostrategie te boven gaat en indruist tegen de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen de groep;

      • ii) de instelling formeel met het uit intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico rekening heeft gehouden als deel van haar globale risicobeoordelingskader;

      • iii) de instelling op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, een risicobeheersingskader heeft dat de voorgestelde blootstellingen adequaat monitort;

      • iv) het voorkomende concentratierisico duidelijk is geïdentificeerd in het internal capital adequacy assessment process (ICAAP) van de instelling, of zulks zal gebeuren, en actief beheerd zal worden; de regelingen, processen en mechanismen voor het concentratierisicobeheer in het toezichttoetsings- en evaluatieproces beoordeeld zullen worden;

      • v) aangetoond kan worden dat het concentratierisicobeheer strookt met het herstelplan van de groep.

  • 3. Om te verifiëren of aan de in leden 1 en 2 vastgelegde voorwaarden is voldaan, kan DNB instellingen verzoeken de volgende documentatie te verstrekken:

    • a) een door de wettelijke vertegenwoordiger van de instelling ondertekende en door het beheerorgaan goedgekeurde brief waarin verklaard wordt dat de instelling voldoet aan alle voorwaarden voor een vrijstelling, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, onderdeel c) en artikel 400, lid 3 van de CRR;

    • b) een door het beheerorgaan goedgekeurd juridisch advies van hetzij een externe onafhankelijke derde, hetzij een interne juridische afdeling, waarin wordt aangetoond dat niets een tijdige terugbetaling van blootstellingen door een tegenpartij aan de instelling in de weg staat, welke blootstellingen resulteren uit toepasselijke voorschriften, waaronder fiscale voorschriften, of bindende overeenkomsten;

    • c) een door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheerorgaan goedgekeurde verklaring dat:

      • i) er geen praktische belemmeringen zijn voor de tijdige terugbetaling van blootstellingen door een tegenpartij aan de instelling;

      • ii) de groepsfinancieringsstructuur de voorgestelde intragroepblootstellingen rechtvaardigt;

      • iii) het proces waarin een besluit wordt genomen om een blootstelling aan een intragroeptegenpartij goed te keuren, en het op die blootstellingen toepasselijke monitoring- en herzieningsproces, op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, vergelijkbaar zijn met de op kredietverstrekking aan derden toepasselijke processen;

      • iv) rekening is gehouden met het uit intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico als deel van het globale risicobeoordelingskader van de instelling.

    • d) door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheerorgaan goedgekeurde documentatie waarin verklaard wordt dat de risico-evaluatieprocedures, de waarderings- en controleprocedures van de instelling dezelfde zijn als die van de tegenpartij en dat de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling mogelijk maken dat het beheerorgaan het niveau van de grote blootstelling voortdurend monitort, en dat het beheerorgaan voortdurend kan monitoren of het niveau van de grote blootstelling strookt met de risicostrategie van de instelling op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, en of het niveau van de grote blootstelling strookt met de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen de groep;

    • e) documentatie die aantoont dat de ICAAP het uit grote intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico duidelijk identificeert en dat dit risico actief beheerd wordt;

    • f) documentatie die aantoont dat het concentratierisicobeheer strookt met het herstelplan van de groep.

Bijlage II. Bij de Regeling specifieke bepalingen CRD en CRR 2019

Voorwaarden voor de beoordeling van een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 2, onderdeel d) van de CRR en artikel 3:5 van deze regeling

  • 1. Instellingen nemen de volgende criteria in acht om te beoordelen of een in artikel 400, lid 2, onderdeel d), van de CRR bedoelde blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 3, van de CRR.

    • a) beoordelende of de specifieke aard van de blootstelling, het regionale of centrale orgaan of de relatie tussen de instelling en het regionale of centrale orgaan het blootstellingsrisico elimineert of reduceert, zoals bedoeld in artikel 400, lid 3, onderdeel a) van de CRR, gaan instellingen na of:

      • i) er sprake is van enige bestaande of verwachte materiële praktische of juridische belemmering die de tijdige terugbetaling van de blootstelling door de tegenpartij aan de instelling zou belemmeren, afgezien van een herstel- of een afwikkelingssituatie waarin de in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad3 bedoelde beperkingen moeten worden toegepast;

      • ii) de voorgestelde blootstellingen stroken met de normale bedrijfsvoering en het bedrijfsmodel van de instelling of de netwerkfinancieringsstructuur deze rechtvaardigt;

      • iii) het proces waarin een besluit wordt genomen om een blootstelling aan het centrale orgaan van de instelling goed te keuren, en het op die blootstellingen toepasselijke monitoring- en herzieningsproces, op individueel niveau en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, vergelijkbaar zijn met de op kredietverstrekking aan derden toepasselijke processen;

      • iv) de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling een doorgaande controle mogelijk maken en verzekeren dat de grote blootstellingen aan haar regionale of centrale orgaan in overeenstemming zijn met haar risicostrategie.

    • b) beoordelende of enig resterend concentratierisico anders en net zo effectief geadresseerd kan worden, bijvoorbeeld middels de regelingen, processen en mechanismen van artikel 81 van de CRD IV, zoals bepaald in artikel 400, lid 3, onderdeel b) van de CRR, gaan instellingen na of:

      • i) de instelling robuuste processen, procedures en controles heeft om te verzekeren dat gebruik van de vrijstelling niet zou resulteren in een concentratierisico dat haar risicostrategie te boven gaat;

      • ii) de instelling formeel met het uit blootstellingen aan haar regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico rekening heeft gehouden als deel van haar globale risicobeoordelingskader;

      • iii) de instelling een risicobeheersingskader heeft dat de voorgestelde blootstellingen adequaat monitort;

      • iv) het voorkomende concentratierisico duidelijk is of zal worden geïdentificeerd in het internal capital adequacy assessment process (ICAAP) van de instelling en actief zal worden beheerd. De regelingen, processen en mechanismen voor het concentratierisicobeheer in het toezichttoetsings- en evaluatieproces beoordeeld zullen worden.

  • 2. Beoordelende of het regionale of centrale orgaan, waarmee de instelling is verbonden in een netwerk, verantwoordelijk is voor de verevening van onderlinge geldposities, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, onderdeel d) van de CRR, nemen instellingen naast de in lid 1 bedoelde voorwaarden ook in acht of de statuten van het regionale of centrale orgaan die verantwoordelijkheden expliciet stipuleren, waaronder, maar niet beperkt tot de volgende:

    • a) marktfinanciering voor het hele netwerk;

    • b) liquiditeitsclearing binnen het netwerk, binnen het bereik van artikel 10 van de CRR;

    • c) liquiditeitsverstrekking aan aangesloten instellingen;

    • d) afroming van liquiditeitsoverschot van aangesloten instellingen.

  • 3. Om te verifiëren of aan de in de leden 1 en 2 vastgelegde voorwaarden is voldaan, kan DNB instellingen verzoeken de volgende documentatie te verstrekken:

    • a) een door de wettelijke vertegenwoordiger van de instelling ondertekende en door het beheerorgaan goedgekeurde brief waarin verklaard wordt dat de instelling voldoet aan alle voorwaarden voor de verlening van een vrijstelling, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, onderdeel d) en artikel 400, lid 3 van de CRR;

    • b) een door het beheerorgaan goedgekeurd juridisch advies van hetzij een externe onafhankelijke derde, hetzij een interne juridische afdeling, waarin wordt aangetoond dat niets een tijdige terugbetaling van blootstellingen door een regionaal of centraal orgaan aan de instelling in de weg staat, welke blootstellingen resulteren uit toepasselijke voorschriften, waaronder fiscale voorschriften, of bindende overeenkomsten;

    • c) een door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheerorgaan goedgekeurde verklaring dat:

      • i) er geen praktische belemmeringen zijn voor de tijdige terugbetaling van blootstellingen door een regionaal of centraal orgaan aan de instelling;

      • ii) de netwerkfinancieringsstructuur de blootstellingen van het regionale of centrale orgaan rechtvaardigt;

      • iii) het proces waarin een besluit wordt genomen om een blootstelling aan een regionaal of centraal orgaan goed te keuren, en het op die blootstellingen toepasselijke monitoring- en herzieningsproces, op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, vergelijkbaar zijn met de op kredietverstrekking aan derden toepasselijke processen;

      • iv) rekening is gehouden met het uit blootstellingen aan het regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico als deel van het globale risicobeoordelingskader van de instelling.

    • d) door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheerorgaan goedgekeurde documentatie waarin verklaard wordt dat de risico-evaluatieprocedures, de waarderings- en controleprocedures van de instelling dezelfde zijn als die van het regionale of centrale orgaan, en dat de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling mogelijk maken dat het beheerorgaan het niveau van de grote blootstelling voortdurend monitort, en dat het beheerorgaan voortdurend kan monitoren of het niveau van de grote blootstelling strookt met de risicostrategie van de instelling op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, en of het niveau van de grote blootstelling strookt met de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen het netwerk;

    • e) documentatie die aantoont dat het ICAAP het uit grote blootstellingen aan het regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico duidelijk identificeert en dat dit risico actief wordt beheerd.

    • f) documentatie die aantoont dat het concentratierisicobeheer strookt met het herstelplan van het netwerk.

  1. Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU van de Commissie van 12 december 2014 betreffende de gelijkwaardigheid van de toezicht- en reguleringsvereisten van bepaalde derde landen en grondgebieden ten behoeve van de behandeling van blootstellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad.https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1566563706168&uri=CELEX:02014D0908-20190421 ^ [1]
  2. Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad.https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1566563803411&uri=CELEX:02014L0059-20190627 ^ [2]
  3. Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad.https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1566563803411&uri=CELEX:02014L0059-20190627 ^ [3]
Naar boven